'Uit Elkaar'
Cornald Maas
'1000 vragen heb ik over de dood'
Cornald Maas
'Op de helft'
Cornald Maas
VERHALEN
Van augustus 2008 tot juli 2010 schreef Maas, zelf kind van gescheiden ouders, wekelijks de reeks ‘Uit Elkaar’ voor Volkskrant magazine. Daarin spreekt hij met kinderen van gescheiden ouders over de impact die de breuk tussen hun vader en moeder op het eigen leven heeft gehad. Niet zelden, zo blijkt, zijn de gevolgen tamelijk verwoestend geweest, verscheurd als de meeste kinderen zijn door loyaliteitsconflicten. Ze spraken zich bovendien zelden nog uit over hun eigen beleving en emoties. De kinderen die Maas spreekt komen uit uiteenlopende sociale lagen, ze wonen overal in Nederland en zijn soms heel jong (in september 2009 verscheen een gesprek met een jongetje van 7) en soms zeer op leeftijd. Onderstaand een gesprek met Tonny van Twuijver (96), voormalig medisch analist.
‘Wij zouden een bescheiden huis in een nieuwbouwwijk in Voorburg betrekken, maar dat was nog niet af. Tijdelijk woonden we bij mijn grootouders. Maar toen ons huis af was zei mijn moeder opeens: ‘Ik blijf hier, ik ga niet mee.’ En zo is het gebeurd: mijn vader is vertrokken, ik bleef samen met mijn moeder bij mijn opa en oma wonen. Het was 1918, ik was 6 – dat mijn ouders gingen scheiden was een hoogst uitzonderlijke situatie. Op school zat in alle tien klassen maar één ander kind van wie de ouders ook uit elkaar waren gegaan. ‘Verschrikkelijk dat ze jou dat hebben aangedaan’, zeiden klasgenoten tegen me. Ik hield me in, ik antwoordde, heel wijs: ‘Het is hún leven, ik heb er geen oordeel over.’ Ik was er wel verdrietig over – ik miste mijn vader, mijn leven was zo anders dan dat van andere kinderen. Maar wat moest ik? Ik had er niets over te zeggen.
Mijn vader snapte er niks van, al zag hij wel dat hij en mijn moeder nogal van elkaar verschilden. Mijn moeder hield van filosofie, ze was ook een stuk creatiever, ze had conservarotorium gedaan en gaf pianoles. Mijn vader was rijksambtenaar. Elke week kwam hij me ophalen, en dan gingen we naar de bioscoop, om een film van Charlie Chaplin te bekijken, of naar het strand. Maar op een dag ging het mis, ik gilde, ik had het al in de gaten: mijn vader liet me niet teruggaan naar huis, hij heeft me gehouden. Zijn huishoudster vond me maar een raar kind – ik las op jonge leeftijd al veel. Mijn moeder hield me op een afstand in de gaten en zag, toen ik inmiddels een half jaar bij mijn vader woonde, haar kans schoon: toen ik na een repetitie van een kinderkoortje de straat overstak nam ze me mee. Ik vond het heerlijk – bij mijn vader moest ik geregeld huilen, bij mijn moeder moest ik vooral lachen. Net goed voor mevrouw Van der Plank, de huishoudster, dacht ik – ze stond in d’r hemd omdat ze niet goed had opgelet. Ik ging weer bij mijn grootouders wonen. Als mijn vader dreigde me op te halen stuurde m’n moeder me de achtertuin in om bessen te gaan plukken, bang als ze was dat hij me weer zou meenemen.
Na vier jaar is mijn vader opnieuw getrouwd, met een veel jongere vrouw – ze was pas 19. Toen mocht ik weer naar hem toe. Mijn moeder dacht: die vrouw is zo jong, die wil dat kind er toch niet bijhebben. Dat heeft de nieuwe vrouw van mijn vader later bevestigd. Ze kreeg met mijn vader nog twee kinderen: mijn halfbroer Dolf, met wie ik het goed kon vinden maar die allang dood is, en mijn halfzus Noor die een eigenwijze tante was die alles beter wist. Mijn moeder is nooit meer hertrouwd. Ze was een heel aantrekkelijke vrouw maar ze heeft nooit meer een man gehad. Misschien had ze er de moed niet voor. Mijn halfzus heeft weleens gezegd dat ze van mijn vader gescheiden is omdat ze een verhouding had met een ander. Maar dat is klets, ik heb er nooit wat van gemerkt.
Mijn moeder is altijd vooruitstrevend en pienter gebleven. Meisjes gingen in die tijd naar de mulo en jongens naar de HBS, maar ze wilde dat ik ook naar de HBS ging. ‘Jij hebt hersens’, zei ze, ‘ik wil dat je die gebruikt.’ Ik vond het er geweldig; ik heb in m’n leven niet zoveel gelachen als op de HBS. Ik hield er wel van om keet te schoppen. De directrice maande me: ‘Jij kweekt hier een geest van verzet.’
Ik werd medisch analist. Van een studie aan de universiteit kwam het pas heel laat. Ik was al 42, en een psychiater van het medisch opvoedkundig bureau waar ik toen werkte zei me dat ik mijn hersens moest inzetten voor een studie. Ik ben toen avondcolleges gaan volgen en werd later hoofd van een afdeling van Petrolia, een groot oliebedrijf. Met relaties ging het lange tijd niet zo goed. Eerst had ik een vriendje met wie verder niks gebeurde. Tegenwoordig hebben ze heel makkelijk seks, maar toen was dat nog niet zo. Daarna had ik, acht jaar lang, een relatie met een getrouwde man. Mijn moeder zat ermee in de penarie – zoiets hóórde niet. Ik ben er uiteindelijk toch mee gestopt. Toen ik hem later nog eens sprak, en hij inmiddels gescheiden was, zei hij: ‘Ik heb nooit meer iemand kunnen vinden zoals jij.’
Tenslotte ben ik getrouwd, op mijn 54ste pas, met een man die eigenlijk niet bij me paste. Een opleiding had hij niet, geld had hij nauwelijks, charmant en aardig was hij vooral tót het moment dat we trouwden en we hier in Blankenham waren gaan wonen. Hij was moeilijk en heerszuchtig, hij pestte me om zo de baas over me te kunnen spelen. Ik heb het er wel met hem over gehad, om uit elkaar te gaan, maar dan deed hij opeens heel hulpeloos en dacht ik: ‘Nu ja, waar ik aan begonnen ben moet ik ook afmaken.’ Na 28 jaar huwelijk is hij aan een ziekte overleden en ik was blij dat ik van hem af was, hoe cru dat misschien ook klinkt.
Ik word nu bijna 97, ik heb een goed pensioen, ik ben nog kwiek, ik lees veel - maar al mijn dierbaren zijn dood. Kinderen heb ik jammergenoeg nooit gekregen. Van mijn huwelijk heb ik spijt gehad, maar dat ik tóch getrouwd ben snap ik wel. Deze man laat me niet in de steek, dacht ik, want hij is financieel afhankelijk van me. Als ik er goed over nadenk heeft verlatingsangst altijd een grote rol gespeeld, al sinds mijn ouders gescheiden zijn. Want vergis je niet: als je als kind eerst je moeder kwijtraakt en dan je vader, en dus in feite twee keer in de steek bent gelaten, draag je dat je leven lang met je mee.’