'Uit Elkaar'
Cornald Maas
'1000 vragen heb ik over de dood'
Cornald Maas
'Op de helft'
Cornald Maas
SONGFESTIVAL
Cornald Maas is sinds 1993 betrokken bij het Eurovisie Songfestival. Als redacteur voor edities van het Nationale Songfestival en programma’s van Paul de Leeuw, als journalist voor de Volkskrant, als jurylid van de internationale finale (1996) en lid van de selectiecommissie (1998-1999), als voorzitter van de jury van de nationale voorronden (2003-2006), en, sinds 2004, als commentator van de internationale halve finales en finale.
Dit stuk schreef hij voor de opiniepagina van de Volkskrant, mei 2007, als reactie op vooroordelen, en als commentaar op steeds terugkerende kritische –en voorspelbare- reacties op het evenement.
WILDERS OP HET SONGFESTIVAL
Oost-Europese landen spelen elkaar de bal toe, en zetten West-Europa daarmee buiten spel. Ze maken verschrikkelijke liedjes. Ze zouden beter uitgesloten kunnen worden. Of anders kan Nederland maar het best de eer aan zichzelf houden, en voortaan van deelname aan het Eurovisie Songfestival afzien, want tegen de Balkan-maffia is geen kruid gewassen. Zie hier de belangrijkste (voor)oordelen over het liedjescircus dat vanavond en zaterdag zijn 52ste editie beleeft. Ze duiken steeds weer op, in artikelen in bladen en kranten en in gastenboeken op internetsites. Natuurlijk: over smaak valt te twisten –dat is zelfs een van de aantrekkelijke kanten van het songfestival- en met regelmaat zijn er idiote bijdragen, van landen die in dit televoting-tijdperk hopen met een extravagante act de kijkers zand in de ogen (en oren) te strooien.
Maar verder komen die vooroordelen ons vooral goed uit: wij kunnen slecht tegen ons verlies, leggen de schuld graag bij anderen, en de nieuwkomers zijn dan een gemakkelijk slachtoffer. Negatieve opmerkingen over de Oost-Europese kongsie verzachten een beetje ons songfestivalleed.
Oost-Europeanen stemmen inderdaad geregeld op elkaar, onder andere omdat ze elkaars muzikale cultuur herkennen, maar voor een positie bovenaan het scorebord heb je méér nodig dan buren en vrienden. De topscores van de afgelopen jaren wijzen uit dat niet alleen Oost-Europese landen de dienst uitmaken. In de gevallen dat het wél gebeurt is het bovendien begrijpelijk: Oost-Europa stelt er, net als West-Europa in de jaren zestig en zeventig, eer in om zich via het festival op de kaart te zetten, met nummers die meestal aanzienlijk vooruitstrevender en volwassener zijn dan een hoop West-Europese bijdragen, en bovendien ontdaan zijn van al te doorzichtige songfestivalclichés.
Let dit jaar op de opzwepende etno-trance van Bulgarije, de Janis Joplin-blues uit Hongarije, de Sugababes-pop uit Rusland, de opsmukloze dramatiek uit Servië of de symbiose van Kate Bush en Madonna in het opmerkelijke debuut van Georgië. En zet daar de bijdragen van West-Europa, dat het spoor bijster lijkt, tegenover: een gedateerde stewardessen-act uit Groot-Brittannië, achterhaalde ballroom-latin uit Noorwegen en Portugal, een vampieren-act uit Zwitserland, travestietendisco uit Denemarken.
In Albanië ontving de president hoogstpersoonlijk zangeres Anjezza toen zij tijdens het Eurovisie-debuut van dat land meteen zevende werd. In Oekraïne dachten ze werkelijk dat de zege van zangeres Ruslana, en de komst, bijgevolg, van veel West-Europese delegaties naar Kiev, mede de Oranje Revolutie tot stand bracht. In de dictatuur Wit-Rusland hopen ze dit jaar op hetzelfde scenario. De Bosnische ministerraad schonk zangeres Marija 31.000 euro voor internationale promotie. Voor het Eurovisie Songfestival van 2008 hebben Libanon, Palestina en Azerbeidzjan inmiddels belangstelling getoond.
In Oost-Europa is het Songfestival niet campy, ouderwets of homo-kitsch: het wordt er als zeer eigentijds beschouwd, als interessant voor een jong publiek, en het geeft prestige. Omroepen, platenmaatschappijen, muziekproducers en artiesten van naam doen hun uiterste best professionele nummers in te zenden. Dat Nederland al sinds 2000 slecht scoort ligt niet aan Oost-Europa of Oost-Europese vriendjespolitiek maar aan het feit dat nationale toptalenten zich amper nog willen inspannen voor een vernieuwende songfestivalbijdrage: artiesten doen niet mee omdat ze imagobeschadiging vrezen, platenmaatschappijen zien er geen brood in.
De hier zo vaak geopperde gedachte –breng die Oost-Europese landen maar onder in een apart festival, lekker ver weg van onze landsgrenzen- getuigt niet van een Europese gedachte maar van misplaatst dédain – een typisch Nederlands sentiment van de laatste jaren. Wij, Hollanders, zijn navelstaarders geworden, we zijn in onszelf gekeerd geraakt, verliezen de aansluiting bij de rest van Europa en snappen niet wat Europa drijft, laat staan wat Oost-Europa verwacht van een goede Nederlandse songfestivalbijdrage. We zijn niet met onze tijd meegegaan, steken de hand vooral niet in eigen boezem, en wijzen met de beschuldigende vinger naar de vreemde anderen – hier spreekt de stem van Geert Wilders.
Er zijn meer landen die sinds jaar en dag slecht scoren, maar daar halen ze de schouders op en doen ze gewoon weer mee. Het festival blijft er onverminderd populair. Nergens daalden, na een aantal jaren zonder succes, de kijkcijfers zo sterk als in Nederland. Als Edsilia Rombley vanavond de halve finale niet doorstaat zullen we opnieuw jammeren dat we de handdoek maar definitief in de ring moeten gooien. Schrale troost is wél dat zich bij een onverwacht goed resultaat een andere typisch Nederlandse eigenschap zal manifesteren: dan hebben we haar triomf altijd al zien aankomen en trekken we de oranje toeters uit de kast om onze victorie kracht bij te zetten. Net als bij het voetbal.