'Verlies'
Cornald Maas
'Op de helft'
Cornald Maas
BOEKEN
Inleiding van het boek ‘Verlies’
Mijn moeder onderging een zware hartoperatie. Er waren veel onderzoeken, veel intake-gesprekken, veel waarschuwingen vooraf. Toch hadden de artsen de verwachting dat het, gezien haar vitaliteit en conditie, misschien een beetje zou meevallen.
Het viel niet mee. De operatie duurde ruim zes uur, mijn moeder lag al die tijd aan de hartmachine. Nadat ze was bijgekomen, op de IC, had ze last van hartritmestoornissen en overmatig bloedverlies. Lag ze daar, in een woud van draden en snoeren, het litteken op de borst vers en overduidelijk zichtbaar, de handen en armen wit, met grimassen in het gezicht die verraadden hoeveel pijn ze had. Later vertelde ze me dat er één moment was geweest dat ze, vanwege de ondraaglijke pijn, had gedacht: ‘Laat me maar gaan, alles is goed zo.’ Mijn moeder had inderdaad niets aan het toeval overgelaten: voor het geval het mis zou gaan had ze een euthanasie-verklaring ondertekend, de laatste wilsbeschikking in een testament vastgelegd, de telefoonnummers en mail-adressen van haar beste vrienden verzameld. En tijdens een van die verkennende gesprekken in het Leidse ziekenhuis had ze me ook, tussen alle bedrijven door, een envelopje in de handen gedrukt met daarin een briefje waarop ze had aangegeven welke muziek er tijdens haar uitvaart gespeeld moet worden. Ze zag, met andere woorden, onder ogen wat de uiterste consequentie van de operatie zou kunnen zijn, ze zette haar bestaan op scherp, ze dwong zichzelf om de balans op te maken. Na twee weken ziekenhuisverblijf herstelde ze goed, uiteindelijk. Sneller dan wij hadden voorzien werd ze weer haar oude ondernemende zelf. En ik was blij dat ik haar in het volle leven even op haar kwetsbaarst had gezien.
Korte tijd daarvoor ging ik voor het tv-programma 3 op reis naar het Caribische eiland Guadeloupe. Daar trof ik, middenin een levendig plaatsje, pal naast de belangrijkste verkeersader, een immense begraafplaats, niet weggedrukt –zoals zo vaak in Nederland- naar de randen van de stad of het dorp, maar in het volle leven, bevolkt door mensen die hun dagelijkse gang maken en en passant even een bezoekje brengen aan een graf.
Veel kapelletjes en robuuste graven daar, met zerken in alle soorten en maten, soms schots en scheef naast elkaar, met vrijwel overal verse bloemen en veelkleurige linten. En vooral: met heel veel grote foto’s van de dierbare overledenen - alsof de nabestaanden de argeloze bezoekers onder de neus willen wrijven dat de doden nog volop aanwezig zijn. A notre mère, a notre père, stond op de zerken. Pal daarvoor vierden familieleden, mét picknick-mand, het leven. Zo eerden zij hun dierbaren.
Net als in veel Zuid-Europese dorpen en steden worden de doden hier niet weggestopt, concludeerde ik voor de camera van 3 op reis, en anders dan in ons land zijn er geen regels en wetten die bepalen hoe iedereen begraven moet worden. Dat zegt iets over hoe de dood daar meer een plek in het leven heeft dan in Nederland.
Als kind al was ik gefascineerd door vergankelijkheid en verlies. En begreep ik niet waarom mensen zo geheimzinnig deden over de dood, en de dood zo wegmoffelden. Ik sprak met de vader van mijn beste vriendje, die begrafenisondernemer was, over de rituelen na het overlijden. En begreep nooit waarom uitvaarten zo gedomineerd werden door het –katholieke- geloof, vol gebeden en herhalingen van doopnamen, zo zelden met een persoonlijke kanttekening door de pastor.
Als kind was ik me er al terdege van bewust: het leven is kort. Dus moet het onderste uit de kan worden gehaald, zo vaak als mogelijk is. Zonde, dacht ik, dat er zoveel geslapen wordt, want dat is zonde van de tijd. Zonde dat je op maandagochtend, als de werkweek begint, denkt dat het pas weer op vrijdagavond leuk wordt. Zorg ervoor, was mijn devies, dat alles elke dag zoveel mogelijk binnen handbereik is.
In de loop van de jaren gaf ik me steeds nadrukkelijker rekenschap van de eindigheid van het bestaan – misschien wel omdat ik me daardoor bewuster werd van de kwaliteit van het leven. Of, zoals de schrijver Bernlef in een interview in Volkskrant magazine zei: ‘Je bent ermee bezig omdat je dan de essentie van het menselijk bestaan het scherpst voor de lens krijgt.’
Ik was er ook benieuwd naar hoe ik de dood in mijn directe omgeving zou ervaren. Ik zag, jong nog, hoe mijn oma, heel onhandig maar roerend, het voorhoofd kuste van haar dode man. Ik zag, alweer wat ouder, hoe mijn andere oma, vlak voor haar overlijden, met tranen in haar ogen, de handen gevouwen omhoog stak – ‘haal me, haal me’, was haar laatste boodschap.
Genoeg ervaringen met de dood, sindsdien – en de dood trof, vanzelfsprekend, ook generaties die aanzienlijk jonger zijn dan die van mijn beide oma’s. Als ik tijdens een uitvaart sprak had ik de behoefte de balans op te maken, een leven behoedzaam in kaart te brengen, mooie en minder mooie eigenschappen te benoemen, in elk geval persoonlijk te zijn – te vaak had ik, in het katholieke West-Brabant, meegemaakt hoezeer er door voorgangers omtrekkende bewegingen werden gemaakt en er niets relevants over de overledene werd gezegd. Hoezeer, met andere woorden, in een onaardse gewijde sfeer, de dood werd weggehouden van het leven.
Vrijwel niets moet onbenoemd blijven, heb ik altijd gevonden, juist in tijden van verlies kan het leven, zonder krampachtig machtsvertoon, ook worden gevierd. In het jaar dat ik veertig werd overleden er plotseling zoveel dierbaren dat ik er even over dacht om het geplande feest uit te stellen. Maar een vriendin, wier vader op dat moment stervende was, bracht me op andere gedachten. Zolang de betrokkenheid groot is, zolang er voor elke emotie ruimte is, en daar zelfs tussen de bedrijven door naar kan worden gevraagd, hield ze me voor, kan er, juist tegen het decor van de vergankelijkheid, ook prachtig gefeest worden.
Onvergetelijk was het huwelijk van twee vrienden, begin 2008. De avond ervoor was, tijdens een intiem familie- en getuigendiner, de vader van een van hen onwel geworden en in coma geraakt. Het huwelijk ging, na ampel beraad, toch door. Familieleden pendelden ’s avonds heen en weer tussen feestlokatie en ziekenhuis. De vader was ondanks zijn afwezigheid zeer aanwezig, en zijn lot gaf de avond, en de voordrachten, die toch al over de essentie van het bestaan gingen, juist extra betekenis. Geen beter podium voor het leven, zo nu en dan, als op de achtergrond de dood zo manifest een rol speelt. Dat veel aanwezigen hun eigen recente verdrietige ervaringen hadden maakte de avond intens, en bezorgde iedereen een groot gevoel van geborgenheid. Schrijver Bernlef, in eerder genoemd interview: ‘Eigenlijk gaat het maar om een handvol dingen in het leven, waaraan iedereen in de loop van honderden jaren zijn eigen draai heeft gegeven. Maar in wezen gaat het alleen om de liefde en de dood… De rest is franje.’
Scenario-schrijfster Maria Goos, die aan borstkanker leed, zei, toen ik haar voor een tv-programma interviewde, dat haar ziekte haar niet alleen angst en onzekerheid heeft gebracht. ‘Ik heb me zo gedragen gevoeld – er is van mij gehouden. Het is onontkoombaar duidelijk geworden afgelopen jaar dat het daarom gaat: dat je van je hebt laten houden en dat er van je gehouden ís.’
Het valt me op, de laatste jaren: steeds vaker wordt er, in grote groepen, en met de nodige toeters en bellen, op televisie uitgebreid gerouwd – mensen verdringen zich zo ongeveer voor de camera als ze hun verdriet over de dood van Pim Fortuyn, André Hazes of prins Claus kenbaar mogen maken. Maar in het gewone alledaagse leven, is mijn ervaring, zijn mensen zelden in staat om over hun verdriet en het rouwproces te spreken. Er wordt, zeker na verloop van tijd, vertellen ze, ook zelden nog naar gevraagd.
Maar daaraan bestaat wel degelijk behoefte. De aandacht is groot, direct nadat iemand een dierbare verloren heeft. Maar als het leven weer z’n loop heeft genomen en iedereen als vanouds druk is met zijn eigen bezigheden, blijven vragen gaandeweg uit. Terwijl na verloop van tijd, als de eerste roes na het overlijden van een dierbare voorbij is, het gemis juist groter wordt en het verdriet steeds vaker op onbewaakte ogenblikken toeslaat.
Een goede vriendin verloor in de zomer van 2008 plotseling haar man. Ik was, op haar verzoek, spreekstalmeester tijdens de uitvaart, leidde de sprekers in, kondigde de muziek aan die zij met veel zorg had uitgezocht. Het was een waardige, serene, intieme en persoonlijke dienst, niet in de laatste plaats doordat de ceremonie niet uit handen was gegeven aan anonieme vertegenwoordigers van een begrafenisonderneming.
Mijn vriendin en ik spreken elkaar vaak, sinds de dood van haar man. Meestal in veel, en soms in weinig, woorden komen in die gesprekken de uiteenlopende fasen van het rouwproces voorbij. Ze vertelde hoe eenzaam ze zich kon voelen en hoe vertrouwd en veilig ze zich waant in het huis dat ze liefdevol samen met haar man heeft ingericht. Ze zei geen geduld meer te hebben voor ruis in het bestaan, en was verbaasd, en soms zelfs verbijsterd, over de reacties van mensen die -met de beste bedoelingen, ongetwijfeld- tamelijk onhandige opmerkingen maakten. Zoals die kennis die haar bij de kassa in de supermarkt liet weten dat ze heus wel weer een andere leuke man zou vinden. Of de buurvrouw die haar, nog geen anderhalve maand na de uitvaart, toen ze eindelijk weer even de straat op durfde, vroeg: ‘Gaat het alweer een beetje?’
Ongelukkig, of op zijn minst eenzaam, voelt ze zich in het gezelschap van mensen die haar man niet hebben gekend, of van mensen die wel contact hadden met haar man maar niet over zijn dood durven te beginnen. Terwijl een kleine opmerking vaak al voldoende is.
Na anderhalve maand moet het echte rouwen nog beginnen, heeft mijn vriendin gemerkt, en nog altijd kan ze niet voor zichzelf instaan. Op de meest onverwachte, en soms ook onhandige, momenten slaat het verdriet toe. De ontluikende bloesem in de tuin, toonbeeld van nieuw leven toch, drukt haar juist onbarmhartig met de neus op de feiten: dat haar man er niet meer is.
Ik verloor mijn man niet, mijn vader en moeder leven nog, mijn broer, zus en mijn beste vrienden zijn in het volle leven heel dichtbij me. Tegelijkertijd voer ik steeds vaker gesprekken met mensen die lijden onder het verlies van een dierbare, vooral ook omdat er zo zelden nog vragen over worden gesteld. Ik besloot uiteenlopende persoonlijkheden te bevragen over de dood van een vader, een moeder, een geliefde, een kind, een broer of zus, een goede vriend. Benieuwd was ik naar hun ervaringen. Ik hoopte ook enige troost te putten uit hun verhalen, misschien ook als leidraad voor het verschiet waarin ikzelf, onherroepelijk, met de dood van mijn dierbaarsten te maken zal krijgen.
De mensen die ik interviewde waren zonder uitzondering openhartig, druk doende de dood een betekenis in hun levens te geven. Ontroerd spraken ze over hun dierbare overledenen, maar grote sentimenten werden geschuwd, al vloeiden er tijdens de gesprekken met regelmaat tranen. Door de dood hebben ze de zegeningen van het bestaan beter leren tellen, grijpen ze het leven meer bij de kladden, maken ze duidelijker keuzes, willen ze hun tijd niet langer verdoen met dingen die niet belangrijk zijn. Soms ontwikkelden ze zelfs de nodige zelfstandigheid, omdat ze het nu, zonder de vanzelfsprekende steun van de overleden dierbare, op eigen kracht moeten doen. Ze proberen met een positieve instelling hun levens vorm te geven.
Het trof me vooral dat de meesten, ondanks het grote verdriet, niet verbitterd of verongelijkt zijn. Sterker nog: ze schuwen het zelfbeklag. Karin Kuiper, die haar man Karel Glastra van Loon op jonge leeftijd verloor: ‘Karel en ik deelden dezelfde visie: dat het leven niet per definitie rechtvaardig is, dat het lot je met gemak geluk kan toewerpen maar datzelfde geluk ook kan verstoren.’ Actrice Susan Visser, die net als Karin Kuiper haar nog jonge man plotseling verloor: ‘Ik heb nooit gedacht: ‘Waarom ik?’ Eerder: ‘Waarom niet?’ Alsof de dood iets met eerlijkheid of rechtvaardigheid te maken heeft. Zo zit het leven niet in elkaar.’
Groots vond ik die uitspraken, en daardoor ook ontroerend – ik hoop dat ik me later net zo kan opstellen als zij.
Wat mij tenslotte ook trof: dat de nabestaanden niet willen dat de herinneringen vervagen, en dat ze hopen dat hun dierbare doden in hun kinderen of hun werk zullen voortleven. Het is van groot belang dat er niet vergeten wordt. Rituelen kunnen daarbij soms helpen. Toen ex-minister Sybilla Dekker 65 werd organiseerde ze een concert waarbij de favoriete muziek van haar man werd gespeeld, in het bijzijn van vrienden en familieleden. Er werd zelfs een roerend liedje over hem gezongen. ‘En natuurlijk sprongen de tranen in mijn ogen – maar dat hindert niet, zolang degene van wie je houdt maar herdacht blijft worden.’
De verhalen in dit boek houden, als een bescheiden eerbetoon, de herinneringen aan overledenen levend. De geïnterviewden staan zelf nog volop in het leven, maar herdenken intussen, in stilte, bijna dagelijks hun dierbaren. Ze hopen dat de dood niet verzwegen wordt, en dat er ook na verloop van tijd nog vragen worden gesteld. Hun verhalen zijn voor iedereen die soortgelijke ervaringen heeft, en voor iedereen die ondervonden heeft dat de dood onlosmakelijk met het leven verbonden is - misschien ook omdat het leven anders zo weinig zin heeft.